P. Theo Aperdannier: Traumapastoraat bij de brandweer

Mijn activiteit in traumapastoraat begon in januari 1998. De deken van Saarlouis, waartoe ook ons klooster behoorde, probeerde pastores te vinden voor “pastorale zorg bij de brandweer, ongevallenhulp en rampenbestrijding”. Omdat gesprekspastoraat een pastoraal speerpunt is van onze kloosterorde en mijn broer en twee neven mij een beetje inzicht gaven in rampenbestrijding, nam ik contact op. De deken en de brandweerinspecteur  hebben toen de zielzorgers, die zich bij mij hadden aangemeld, verdeeld over verschillende eenheden. Als gast nam ik nu deel aan de oefeningen. Het eerste wat me te doen stond, was het overwinnen van enkele vooroordelen. Een groep zei bijvoorbeeld:  Pastores? Die zijn toch alleen nodig voor de zwakken.? Maar we zijn taaie jongens. Wil de kerk nu de dienst uitmaken bij de brandweer? Godzijdank werd deze scepsis snel overwonnen. Na ongeveer zes maanden werd mij na een oefening  gevraagd of ik actiever wilde worden. In deze uitnodiging zag ik een blijk van vertrouwen die ik graag accepteerde. Er volgende een tijd van training en opleiding:  zowel de basisopleiding voor brandweerlieden als cursussen voor de pastorale inzet als zodanig

Maar hoe ziet het werk eruit? Ik wil beginnen met de aangename delen. Belangrijk is het motto ‘blijf in gesprek’. Daarom ga ik naar brandweerdagen, wedstrijden en oefeningen. Als pastor bij de brandweer kan ik met iedereen praten en met iedereen om de tafel gaan zitten. Ik hoor veel verhalen uit de “goede oude tijd”. Daarin wordt over heldhaftige gevechten met het vuur gesproken, maar er komen ook meer zinvragen aan de orde. Iemand raakte bij een inzet ernstig gewond, bijvoorbeeld, en stelt vast: Toen had ik een gesprekspartner kunnen gebruiken. Deze gesprekken brengen me op ideeën over wat nu nodig is. Of ze vergemakkelijken het contact en de communicatie.  Als ik alleen maar telefonisch contact zou hebben, zou ik minder deuren open vinden. Ook achter de uitnodiging voor een biertje of achter het aanbod om mij iets te laten zien op de brandweerwagen kan de behoefte schuilen aan een persoonlijk gesprek. Aan de buitenkant kan iemand dan een ‘sterke man’ zijn, terwijl hij indirect toch kan spreken over zaken die hem dwars zitten.

Bij concrete inzet komt het erop aan. Ik wordt erbij gehaald naar aanleiding van concrete situaties: een woning waar een oude dame niet kon worden gereanimeerd; een bedrijfsongeval in een staalfabriek, met doden en gewonden; een huisbrand, met evacuatie en vragen over de toestand na de brand; een verkeersongeluk, waarbij hulpverleners zichzelf en elkaar verwijten maken en waarbij ooggetuigen gechoqueerd zijn.  Als ik geroepen word, bevinden de getroffenen zich in een uitzonderlijke mentale toestand. Wat zij hebben meegemaakt, gaat elk voorstellingsvermogen te buiten. Dan dringen zich beeldspraken op. Een slachtoffer voelt zich bijvoorbeeld als een zwemmer op open zee, die de oever niet meer ziet. Ik ben dan als het ware een lid van de reddingsbrigade, die de wanhopige zwemmer een reddingsboei toewerpt.

In mijn werk onderneem ik geen spectaculaire acties. Het gaat vooral om de aanwezigheid, mijn er-zijn. En dan komen mijn colleges Bijbelse theologie weer bij me boven. Dan herinner ik me aan de God die een stille reisgenoot was voor het volk dat uit Egypte wegtrok.  Of aan de parabel van de barmhartige Samaritaan, die het slachtoffer, over wie hij zich ontfermde, toevertrouwde aan de zorg van een herbergier. Ook ik moet altijd vroeg of laat de zorg aan anderen overdragen. En gelukkig heb ik dan, bij mijn kameraden of mijn medebroeders, een luisterend oor. Dat laatste heb ik ook bij Degene aan wie ik de slachtoffers en hun naasten in gebed toevertrouw. Ik ben dankbaar voor het netwerk van medemensen dat God mij heeft gegeven en waarop ik telkens weer kan terugvallen.

Scroll naar boven